Chandelle
(vet)kaars; stut, balk; drup (aan neus); chandelle de glace, ijskegel; à la chandelle, bij kaarslicht; j'ai vu trente-six chandelles, het vuur sprong mij uit de ogen; devoir une fiére chandelle à qn., iem. wel mogen danken; zie ook: brûler, économie.