Cedo
I. cēdo, cessi, cessum (3), met afgemeten schreden gaan, stappen, 1. in ’t alg., voortschrijden, komen aanstappen, passeren. | overdr., voortgang hebben, van stapel lopen, succes hebben, uitvallen, gewl. met adverbia, b.v. prospere, Nep.; pro alqa re, voor iets doorgaan, gelden, gerekend worden, Tac.; c. dat. of met in c....