Calar
adj. kalkachtig, kalkhoudend; m. kalkgroeve; v. bevochtigen, doorweken, natten, indompelen; doorboren; à-jour borduren; figuurzagen, uitzagen; stevig op het hoofd drukken (hoofddeksels); richten (wapenen); fam. de beweegredenen of het geheim van iets raden, begrijpen; fam. ergens binnen-, indringen; strijken (zeil), laten zakken; een diepgan...