Wat is de betekenis van buikorgel?

2025-07-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

buikorgel

1) (1955) (zeem.) accordeon. Syn.: buikkast*. • Jan moet met zijn buikorgel al een mooie duit bij elkaar gevingerd hebben. (Leeuwarder Courant, 20/10/1955) • 'Dit is de refugie,' klonk de bariton naast hem. 'De man met het buikorgel noem ik het altijd... (Willem Brakman: Een winterreis. 1963) • Buikorgel. Klein draaiorgel met een...

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buikorgel

buikorgel - Zelfstandignaamwoord 1. (muziek) draaiorgeltje dat voor de buik hangt Woordherkomst samenstelling van buik en orgel

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Buikorgel

o. (-s), (scherts.) trekharmonica, accordeon.