Brûlé
I. verbrand, gebrand, afgebrand, aangebrand; verloren, die zijn kansen heeft verspeeld; vin brûlé, warme wijn, bisschop; II. brandsmaak, brandlucht; ça sent le brûlé, ’t ruikt branderig; ’t ruikt aangebrand; ’t is niet zuiver; de zaak loopt mis.