Bouchée
[Fr. = lett.: hap, mondvol, van bouche = mond; vgl. Lat. bucca = wang] 1 pasteitje van korstdeeg gevuld met ragoût; 2 versnapering.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Fr. = lett.: hap, mondvol, van bouche = mond; vgl. Lat. bucca = wang] 1 pasteitje van korstdeeg gevuld met ragoût; 2 versnapering.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Walter De Clerck (1981)
1. Gebakje van fijn deeg, bestemd om met ragout gevuld te worden; pasteitje. In plaats van één grote vol-au-vent kan men met hetzelfde deeg ook kleine pasteitjes (bouchées) maken, Koken ± 1968, 182. 2. Bonbon. Luxe bouchees met hazelnoot, Uit een reclamefolder Antw. 31/12/1976. 12 dubbelnoot-bouché...
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
mondvol; hap(je), bete, beet; pasteitje; il n’en ferait qu'une bouchée, ’t is voor hem maar een hapje; hij kan hem maken en breken; mettre les bouchées doubles, slokken; dubbel zoveel werken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Fr.], v./m. (-s), pasteitje van bladerdeeg, dat op verschillende manieren gevuld kan worden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: