Wat is de betekenis van Bouchée?

2025-07-23
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Bouchée

[Fr. = lett.: hap, mondvol, van bouche = mond; vgl. Lat. bucca = wang] 1 pasteitje van korstdeeg gevuld met ragoût; 2 versnapering.

2025-07-23
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Bouchée

pasteitje

2025-07-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

bouchée

1. Gebakje van fijn deeg, bestemd om met ragout gevuld te worden; pasteitje. In plaats van één grote vol-au-vent kan men met hetzelfde deeg ook kleine pasteitjes (bouchées) maken, Koken ± 1968, 182. 2. Bonbon. Luxe bouchees met hazelnoot, Uit een reclamefolder Antw. 31/12/1976. 12 dubbelnoot-bouché...

2025-07-23
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Bouchée

mondvol; hap(je), bete, beet; pasteitje; il n’en ferait qu'une bouchée, ’t is voor hem maar een hapje; hij kan hem maken en breken; mettre les bouchées doubles, slokken; dubbel zoveel werken.

2025-07-23
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

bouchée

v. mondvol; pasteitje; ~ a la reine. vleespasteitje.

2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bouchée

[Fr.], v./m. (-s), pasteitje van bladerdeeg, dat op verschillende manieren gevuld kan worden.

2025-07-23
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

bouchée

bouchée - v., mondvol; ook: soort pasteitje.

Gerelateerde zoekopdrachten