Wat is de betekenis van bootjesvolk?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bootjesvolk

(1983) (pej.) eigenaars van pleziervaartuigen. Naar analogie van klootjesvolk. • Ook wij hebben ons deze vakantie geschaard onder het zogenaamde bootjesvolk en de tocht gemaakt door het schitterende Utrecht. In tegenstelling tot het "gekluns” van het bootjesvolk, melden wij de prima stuurmanskunst van de watersporters die daar in de smal...

Gerelateerde zoekopdrachten