Wat is de betekenis van Boonakker?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Boonakker

BOONAKKER, BOONENAKKER, m. (-s), akker met boonen bezaaid; — den boonakker opgaan, zonder middel van bestaan rondzwerven, den breeden weg opgaan; (ook gew.) wegens een misdrijf op de vlucht gaan, of in de gevangenis komen; — iemand den boonakker opleiden, oplezen, hem een uitbrander geven.