Wat is de betekenis van Bomig?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bomig

bn. (-er, -st), 1. rijk met bomen bezet: een bomig plekje, oord. 2. (veroud. Zuidn.) bomige tanden, slee, stroef en ruw geworden door ouderdom of door inwerking v. e. scherp zuur.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bomig

bn. (-er, -st), rijk met bomen bezet: een bomig plekje; groot van gestalte.