Bomig
bn. (-er, -st), 1. rijk met bomen bezet: een bomig plekje, oord. 2. (veroud. Zuidn.) bomige tanden, slee, stroef en ruw geworden door ouderdom of door inwerking v. e. scherp zuur.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. rijk met bomen bezet: een bomig plekje, oord. 2. (veroud. Zuidn.) bomige tanden, slee, stroef en ruw geworden door ouderdom of door inwerking v. e. scherp zuur.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: