Wat is de betekenis van boffer?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boffer

m. (-s), 1. (gew.) iem. die weigert een koop gestand te doen. 2. iem. wie alles meeloopt, geluksvogel. 3. een toevallig gelukje; inz. een gelukkige stoot; slag of worp in een spel. 4.(Zuidn.) bluffer, pochhans.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boffer

boffer - Zelfstandignaamwoord 1. iemand wie alles meezit, een bofkont 2. een toevallig gelukje, een bof Woordherkomst afgeleid van boffen met het achtervoegsel -er

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boffer

m. boffers (geluksvogel; ook: meevallertje, bof II 3; Z.-N. bluffer).

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

boffer

('boffәr) m. (-s) 1. Eig. hij die boft, geluksvogel. 2. Metn. toevallig gelukje.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Boffer

m. (-s), 1. iemand die weigert een koop gestand te doen; 2. iemand wie alles meeloopt, geluksvogel; 3. een toevallig gelukje; vooral een gelukkige stoot, slag of worp in een spel; 4. bluffer, pochhans.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Boffer

BOFFER, m. (-s), (gew.) iem. die weigert een koop gestand te doen; — iem. wien alles meeloopt, geluksvogel; een toevallig gelukje; inz. een gelukkige stoot; slag of worp in een spel; — (Zuidn.) bluffer, pochhans. BOFSTER, v. (-s).

2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)