Wat is de betekenis van Bobberen?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bobberen

(bobberde, heeft gebobberd), 1. bobbelen ; 2. trillen, poperen (van iets dat tot berstens toe gezwollen of topzwaar is).

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bobberen

(1969) (Barg.) geslachtsgemeenschap hebben. • (Enno Endt: Een taal van horen zeggen. Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969) • .... afhakken, bibberen, bobberen, dreutelen. emmeren, fleppen, geilen, een hoogstandie maken, ienzen, kofferen, ... naaien, neuken, piepelen, een puntje zetten, rammen, op de schroef gaan, tok...

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bobberen

(bobberde, heeft gebobberd), 1. bobbelen; 2. trillen, poperen (van iets dat tot berstens toe gezwollen of topzwaar is).

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bobberen

BOBBEREN, (bobberde, heeft gebobberd), bobbelen; trillen, poperen (van iets dat tot berstens toe gezwollen of topzwaar is). BOBBERING, v. (-en).

Gerelateerde zoekopdrachten