Wat is de betekenis van Bobben?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bobben

(bobde, heeft gebobd), met de bobslee rijden.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bobben

(2000) (inf.) als Bob* fungeren in het verkeer. • De slagzinnen ‘Glaasje op, laat je rijden’ en ‘Bob jij of bob ik’ zijn gemeengoed geworden. Bij het werkwoord ‘bobben’ denkt bijna niemand meer aan een bobslee. (HP/ De Tijd, maart 2015) • We praten in de films over de Bob en sluiten af met...

2025-07-28
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

bobben

het haar (v. dames) van achteren kort knippen.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bobben

('bobbən) (bobde, heeft gebobd) met een bob afglijden.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bobben

(bobde, heeft gebobd), met de bobslee rijden. Bobben is een sport die stamt uit midden 19e eeuw, toen Davos en later Sankt Moritz zich tot centra van wintersport ontwikkelden. Aanvankelijk bestond een bobslee uit glij-ijzers waarop een houten plank was gemonteerd. Tegenwoordig is de bobslee geheel van metaal, met zitplaatsen voor twee of vier perso...

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bobben

BOBBEN, (bobde, heeft gebobd), met meer dan één persoon op eene speciaal daarvoor gebouwde slede (bob) eene hoogte afglijden; één-twee-bób, commando waarbij de bemanning zich uit de liggende houding met een ruk opheft om zich daarna weer achterover te leggen , dit geschiedt om de snelheid te vergrooten.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)