Wat is de betekenis van bloos?

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bloos

bloos - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blozen ♢ Ik bloos 2. gebiedende wijs van blozen bloos! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blozen bloos je?

2025-07-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bloos

tw., term bij het knikkerspel wakatjopoe: zie het cit. Liggen deze [de boegroes van A en B] niet mooi achter elkaar, wat kansen op ‘bommen’ (raken) vermindert, dan roep C ‘romein’ of ‘bloos’. ( ) Roept hij ‘bloos’ dan blijft hij staan en verplaatst A of B zijn boegroe (Nekrui 12).

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bloos

gebloos, rooi word.