Wat is de betekenis van bloktijd?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bloktijd

(1922) (vaak verkort tot: blok) (Vlaanderen, stud.) de examenperiode: 'hij zit in de blok.' Zie ook: blocus*. • Het boek verhaalt het eerste jaar uit het schachtenleven: verblijf in Justus Lipsius, eerste lezing in Met tijd en vlijt, te laat komen in Justus Lipsius en gedwongen nachtdoorbrengen op de straat; de bloktijd; de...

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bloktijd

('blok) m. (-en) tijd om te → blokken (1).

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)