Bloeden
(bloedde, heeft gebloed), 1. bloed laten uitvloeien: ik heb me gesneden, het bloedt nogal; mijn hand bloedt; — met subjectsverwiss.: ik bloed; bloeden als een kalf, (scherts.) als een meelzak; — het is een doekje voor het bloeden, een schrale troost, een vergoelijking van iets pijnlijks dat iem....