blijvertje
(1910) (oorspr. jeugd) iets dat blijft. • En nlet elkeen dle bij ons komt, is een «blijvertje". (Het volk, 20/02/1910) • Wij zullen ons voorloopig over het nieuwe plannetje van den heer Colijn maar niet drukmaken. Eerst eens afwachten of. het nu een blijvertje is. (Het volk, 13/09/1926) • Het gaat er echter al wee...