Wat is de betekenis van blijk?

2025-07-21
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Blijk

o. (-en), dat waaruit iets blijkt, bewijs, teken: een blijk van vertrouwen; de jubilaris ontving vele blijken van belangstelling; hij gaf blijk, een gezond oordeel ie bezitten, hij bewees dat; — de blijken zijn daar, de bewijzen zijn geleverd.

2025-07-21
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

blijk

blijk - Zelfstandignaamwoord 1. een teken waaruit iets blijkt, bijvoorbeeld deelname Hij zond bloemen als blijk van zijn betrokkenheid. Als blijk van vertrouwen mocht ik zijn auto lenen. blijk - Werkwoord 1. eerste persoon enkelv...

2025-07-21
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

blijk

blijk - zelfstandig naamwoord 1. datgene waaruit iets duidelijk wordt ♢ als blijk van waardering kreeg ik een cadeau 1. er blijk van geven [het laten merken] Zelfstandig naamwoord: blijk ...

2025-07-21
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Blijk

s.n., blyk (it), biwiis (it), teken (it), grant.

2025-07-21
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

blijk

o. blijken (datgene, waaruit iets blijkt: bewijs, teken): blijk geven van; e. blijk v. belangstelling; e. stoffelijk blijk v. verering, geschenk.

2025-07-21
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

blijk

o. (-en) datgene waaruit iets blijkt : oprechte, valse een van belangstelling ontvangen; -en van gezond verstand geven; een van verdraagzaamheid, van vertrouwen.

2025-07-21
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Blijk

o. (-en), dat waaruit iets blijkt, bewijs, teken: een blijk van vertrouwen; de jubilaris ontving vele blijken van belangstelling; hij gaf een gezond oordeel te bezitten, hij bewees dat; de blijken zijn daar, de bewijzen zijn geleverd.

2025-07-21
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Blijk

Het begrip blijk heeft 2 verschillende betekenissen: 1. blijk - BLIJK, bn. (gew.) blijk en bloot, duidelijk zichtbaar. 2. blijk - BLIJK, o. (.-en), bewijs, kenteeken de blijken zijn daar, de bewijzen zijn geleverd; — een blijk van vertrouwen; — de jubilaris ontving vele blijken van belangstelling; — hij gaf blijk, een gezond o...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-21
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Blijk

Blijk, o. (-en), bewijs, kenteeken; - geven van; de -en zijn daar, de bewijzen zijn geleverd. *-BAAR, bn. en bijw. duidelijk, klaar. -HEID, v. gmv. duidelijkheid, klaarheid. *-EN, ow. gel. (het bleek, is gebleken); het blijkt, het is duidelijk, - bewezen; doen - van, blijk of bewijs geven van; tenzij hij van zijne tegenwoordigheid doe -; laten -,...