Wat is de betekenis van Blijd, Blij, Blijde?

2025-07-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Blijd, Blij, Blijde

Blijd, Blij, Blijde, bn. en bijw. (blijder, blijdst), verheugd, opgeruimd; - om of over iets zijn; ik ben - u te zien; de blijde boodschap, het Evangelie; de blijde inkomst, inhuldigingsfeest der oude graven van Holland, † *-ELIJK, bijw. *-SCHAP, v. gmv.