Wat is de betekenis van Blauwoog?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Blauwoog

m. en v. (ogen), iem. die blauwe ogen heeft.

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Blauwoog

BLAUWOOG, m. en v. (-en), iem. die blauwe oogen heeft; ...OOGIG, bn.

Gerelateerde zoekopdrachten