Blaar (zwelling)
[Lat. bulla, waterbel, blaas], v./m. (blaren), (samentrekking van blader), scherp begrensde en met vocht gevulde zwelling van de opperhuid ; van het harde werken blaren in de handen krijgen; blaren onder de voeten van het vele lopen; een blaar2 trekken (door een pleister); (spr.) die zijn billen brandt, moet op de blaren zitten, die verkeerde dinge...