bitcherig
(1990+) (ook: bitchy) (Eng. + ig) (inf.) vervelend; irritant; gemeen, kattig. • Voor de pauze excelleert Vogel als bitcherige bes in tekstbehandeling, wendbaarheid en timing, na de koffie laat ze een fraai staaltje samenspel zien. (Leeuwarder Courant, 22/02/1996) • En ze kunnen vals zijn, gemeen, haatdragend, bitchy, klef, dom,...