Wat is de betekenis van Bijlooper?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bijlooper

BIJLOOPER, m. (-s), klaplooper; leerling in eenig ambacht, loopjongen; — hij is maar zoo wat bijlooper. telt nog niet voor vol mee. Bijloopertje, o. -s). BIJLOOPSTER. v. (-s).