Wat is de betekenis van biggenkruid?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Biggenkruid

o., inheems samengesteldbl. plantengeslacht (Hypochoeris), op de paardenbloem gelijkende ; — glad biggenkruid, H. glabra.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

biggenkruid

biggenkruid - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) (voeding) plantengeslacht (Hypochaeris) maar gewoonlijk wordt hiermee de plant 'gewoon biggenkruid' bedoeld (Hypochaeris radicata) een eetbare plant, die ook in de winter groen blijft en vroeger een belangrijke bron van vitamine C was Woordherkomst samenstelling van big en kr...

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Biggenkruid

s.n., rûge fôlleblom; glad —, glêdde fôlleblom.

2025-07-24
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Biggenkruid

(Hypochoeris) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Samengesteldbloemigen (Composieten), dat enigszins aan de paardenbloem doet denken. De gewoonste soort in Nederland is de H. radicata L., algemeen op open zandgrond, in grasland en aan wegen en dijken, met ruigbehaarde stomp-vindelige bladeren en een vertakte stengel...

2025-07-24
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Biggenkruid

o/d paardenbloem lijkende composiet.

2025-07-24
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Biggenkruid

Biggenkruid - Hypochaeris, is een geslacht van de familie der samengesteldbloemigen (Compositae). Enkele voornamere soorten: H. glabra, glad biggenkruid op zandgronden, H. maculata, gevlekt b. op boschweiden, H. uniflora in de Alpen en H. radicata, het echte b. als weideplant.

2025-07-24
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Biggenkruid

Biggenkruid - zie HYPOCHOERIS.

2025-07-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Biggenkruid

Plantengeslacht, zie Hypochoeris.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Biggenkruid

BIGGENKRUID, o. eene inheemsche plant (hypochoeris), op de paardebloem gelijkende, wordt gaarne door het vee gegeten en heet ook wel herfst- of etweibloem; het onbehaard biggenkruid komt op de hooge zandgronden van de Veluwe voor.