behaaimaker
(1906) (Barg.) opschepper; druktemaker. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Zoo'n gooser en behaaimaker! (Algemeen Handelsblad, 07/05/1907) • Zoo een olmse padjakker. Neen, hij zou maar weer alleen op eigen beenen voortscharremaaien. Zoo was het toch pekaan met dien behaaimaker. (Israël Querido, De Jordaa...