Wat is de betekenis van befaamd?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Befaamd

bn. bw. (-er, -st), een grote roep hebbend, bekend, vermaard (zowel in gunstige als in ongunstige zin): befaamd om, door: een befaamd artist; een befaamd tiran. BEFAAMDHEID, v., bekendheid, vermaardheid.

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

befaamd

befaamd - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-faamd 1. door veel mensen gekend of bewonderd ♢ Kennedy is een befaamde president Bijvoeglijk naamwoord: be-faamd ... is befaamder dan ... h...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Befaamd

adj., forneamd.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

befaamd

bn. (ongunstig of gunstig bekend: berucht, ook: vermaard).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

befaamd

(be'fa:mt) bn. (-er, -st) algemeen bekend, in gunstige of ongunstige zin : een ridder. Syn. beroemd, berucht, vermaard. Tgst. onbekend.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Befaamd

bn. en bw. (-er, -st), een grote roep hebbend, bekend, vermaard (zowel in gunstige als in ongunstige zin): befaamd om, door; een befaamd artiest.

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

befaamd

befaamd bn. 'beroemd, vermaard' categorie: geleed woord Mnl. befaemt 'als schuldige aangewezen' [1409; Stall. I, 143]; vnnl. be-faemt 'beroemd; berucht, de goede naam krenkend, infaam' [1599; Kil.], befaemt om 'beroemd wegens' [1661; WNT]. Verl.deelw. van mnl. befamen 'beschuldigen' [1450-1500: MNHWS], e...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Befaamd

BEFAAMD, bn. bw. (-er, -st), onder alle volkeren befaamd, bekend, vermaard (zoowel in gunstigen als in ongunstigen zin). BEFAAMDHEID, v. bekendheid, vermaardheid.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Befaamd

Befaamd, bn. en bijw. (-er, -st), beroemd; berucht; onder alle volkeren -; een -e gaauwdief; zich - maken. *-HEID, v. gmv. beruchtheid; beroemdheid, vermaardheid.