Wat is de betekenis van beetkrijgen?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Beetkrijgen

(kreeg beet, heeft beetgekregen), 1. vastkrijgen, te pakken krijgen: hij kon mij niet beetkrijgen; bij het vissen beetkrijgen, wanneer de vissen aanbijten; — grijpen, in zijn macht krijgen: 2. beginnen te begrijpen, snappen; 3. een verkoudheid, een ziekte oplopen.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

beetkrijgen

beetkrijgen - Werkwoord 1. (ov) te pakken krijgen 2. (ov) (van een ziekte) oplopen Woordherkomst samenstelling van beet en krijgen Verwante begrippen beetnemen, pakken, vangen, vastpakken, vatten

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

beetkrijgen

kreeg beet, h. beetgekregen (1 vastkrijgen, vastpakken; 2 beginnen te begrijpen): 1. daar kreeg de kleine jongen de jas beet; aan zijn dobber bemerkte hij, dat hij beet kreeg; 2. na een uur gestudeerd te hebben, kreeg hij het eindelijk beet; nog: zegsw. het beetkrijgen, een of andere ziekte oplopen inz. verkoudheid.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

beetkrijgen

('be:t) (kreeg, kregen beet: heeft beetgekregen) 1. vastkrijgen : hij bemerkte aan zijn dobber dat hij beetkreeg, dat de vis begon te bijten. 2. oplopen : toen heeft hij het (de verkoudheid) beetgekregen. 3. beginnen te begrijpen. 4. te pakken krijgen : deze keer krijg ik hem beet.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Beetkrijgen

(kreeg beet, heeft beetgekregen), 1. te pakken krijgen: hij kon mij niet beetkrijgen; bij het vissen beetkrijgen, gezegd als de vissen aanbijten; grijpen, in zijn macht krijgen; 2. beginnen te begrijpen, snappen.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Beetkrijgen

BEETKRIJGEN, (kreeg beet, heeft beetgekregen), iem. grijpen, in zijne macht krijgen; eene verkoudheid, eene ziekte oploopen.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)