Wat is de betekenis van bars?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bars

bn. bw. (-er, -t), onvriendelijk, stuurs, nors, afstotend: een bars antwoord; een bars gezicht zetten; een barse stem; iemand bars de deur wijzen.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bars

(2017) (< Eng.) (hiphoppers) zinnen. • Ik dacht: ik ben de shit, ik stop niet met muziek maken, ik heb bars [zinnen, RD] voor jaren. (Rajko Disseldorp: Hiphop in Nederland. 2017) • (Smibanese woordenboek. 2e druk. 2020)

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bars

bars - bijvoeglijk naamwoord 1. onvriendelijk en kortaf ♢ op barse toon vroeg hij wat ze wilde Bijvoeglijk naamwoord: bars ... is barser dan ... de/het barse ... Synoniemen nors, stug Tege...

2025-07-28
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

bars

(bn) bloot HP.

2025-07-28
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

bars

Bars zijn buizen waaraan decors en benodigdheden voor de belichting worden opgehangen.

2025-07-28
Begrippenlijst drama

Nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (2001)

Bars

Buizen waaraan decors en belichting worden opgehangen. Niet bekend of dit gebruikt wordt - ander woord is ‘grid’: staat voor een rooster van buizen, opgehangen aan het toneelplafond, voor dezelfde functie. Literatuur - Paul van Engelen/Ton Konings, Kiezen voor drama, pp. 35-41 - Hans ten Dam, Theater in gebruik, 1996, p. 276 - 280

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bars

skeur, spleet; stuurs, kortaf; moeilik; gebars, splete kry; met geweld uitmekaar spring.

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bars

adj. & adv., brimstich, stûf, stoef, strûs, strús(k); — uitvaren, der mei de stompe bile (op) yn houwe.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bars

bn., bw. barser, barst (nors, ruw, stuurs).