Avancer
I. (voor)uitsteken [v. voet], uitstrekken [v. arm], vooruit-, bijschuiven [v. stoel], voorzetten [v. klok]; bevorderen; baten; voortmaken met, verhaasten, bespoedigen, vervroegen; opperen, te berde brengen, in het midden brengen; voorschieten [geld]; ça ne nous avance pas beaucoup, daar schieten we niet veel mee op, daar komen we niet veel v...