Avaler
inslikken, op-, inslokken, opeten, naar binnen slaan, inzwelgen, uitdrinken; fig. slikken, op-, verkroppen; verslinden [boek]; avaler des yeux, met de ogen verslinden; avaler sa langue, zich vervelen; niets zeggen; doodgaan; avaler le morceau, door de zure appel bijten.