Auditorium
(Lat.), o., 1. de toehoorders: de spreker kon op een welwillend auditorium rekenen. 2. gehoorzaal: het auditorium ener universiteit.
Van Dale Uitgevers (1950)
(Lat.), o., 1. de toehoorders: de spreker kon op een welwillend auditorium rekenen. 2. gehoorzaal: het auditorium ener universiteit.
Wiktionary (2019)
auditorium - Zelfstandignaamwoord 1. gehoor, de gezamenlijke toehoorders 2. gehoorzaal Woordherkomst afgeleid van het Latijnse audīre (horen) met het achtervoegsel -orium
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat., onz. van auditorius = het toehoren betreffend] 1 de gezamenlijke toehoorders; 2 gehoorzaal (spec. in universiteit).
dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: