Wat is de betekenis van Auditor?

2025-07-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

auditor

(zelfstandig naamwoord) [alg.] doorlichter, inspecteur, controleur - De doorlichter vond zoveel verbeterpunten, dat de directeur zijn bedrijf aanstonds in de verkoop deed.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

auditor

auditor - Zelfstandignaamwoord 1. toehoorder, iemand die lessen volgt maar geen examen aflegt 2. (beroep) uitvoerende van een audit, een controleur van een bedrijf zoals een accountant etc. Woordherkomst afgeleid van het Engels of van het Latijnse audire (horen) met het achtervoegsel -or Verwante begrippen audit

2025-07-25
Klein hotelvademecum

Peter Joh .M. Zuidweg (2017)

Auditor

Iemand die bijv. de boeken controleert; vergelijkbaar met een registeraccountant (ook: Financial manager/controller).

2025-07-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Auditor

[Lat. = hoorder] toehoorder, leerling of student die lessen volgt zonder ingeschreven te zijn (en dus zonder recht om examen te doen).

2025-07-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Auditor

boekhouder; niet ingeschreven student; kerkelijk rechter

2025-07-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

auditor

auditor - Personen die de bevoegdheid hebben om rekeningen te onderzoeken en te verifiëren.

2025-07-25
Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Auditor

(= toehoorder), titel gevoerd door de rechters der Romeinsche → Rota, door den onderzoekrechter bij de bisschoppelijke rechtbank, door den helper of plaatsvervanger van den → nuntius in de pauselijke nuntiaturen.

2025-07-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Auditor

1 (toe)hoorder; 2 accountant.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Auditor

auditeur.