geen asie
(1923) (inf.) geen zier, niets. Syn.: geen asempje*. • Badend in zijn zweet, en blazend als een Noordkaper, liet Kees zich op het dek glijden met do woorden: „Geen asie, wat je noemt geen asie. Je loopt de passaat precies dood." (Het volk, 10/03/1923) • We hadde geen asie kans om een spaantje hout machtig te worde en ginge maar zo'...