Wat is de betekenis van Archĭtector?

2025-07-27
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Archĭtector

dep. (1), bouwen, oprichten, aanleggen; overdr., voluptates, als ’t ware een gebouw doen verrijzen van zinnelijke genietingen, Cic.

Gerelateerde zoekopdrachten