Ankeren
(ankerde, heeft en is geankerd), 1. (onoverg.) het anker laten vallen, ten anker komen: wij hebben de hele reis niet geankerd ; ’t schip is in de haven geankerd ; (fig.) ergens geankerd zijn, zich er niet gemakkelijk vandaan laten brengen; 2. (overg.) ten anker leggen: de schuit werd geankerd; 3. (overg.) met ank...