Angstig
bn. (-er, -st) en bw., 1. angst gevoelende,, door angst gekweld, beangst, bevreesd : zijn wilde toorn maakte mij angstig; ’s avonds was hij steeds angstig angstig week ik in een hoek terug; ook : het angstig hart; 2. angstverwekkend: een angstige strijd, angstige gedachten ; angstig om te zien ; 3. waarin angst ligt uitg...