Wat is de betekenis van ambrasmaker?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

ambrasmaker

(1937) (Vlaanderen, inf.) ruziemaker. • Ja m'ne jong, en zeker zijn er in de hel koningen en ministers en burgemeesters en kerkmeesters en zoo, al die ambrasmakers. (Ernest Claes: Kobeke. 1937) • Ambrasmaker. m. Ruzie-, wind- of beslagmaker. Syn. Aambrasverkooper. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • Met al mijn sympa...

2025-07-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

ambrasmaker

(de, -s) druktemaker, praatjesmaker, ruziemaker, branieschopper, opschepper.

2025-07-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

ambrasmaker

Druktemaker, praatjesmaker; ruziemaker, herrieschopper. ‘Kom toe, laat het mansvolk daar ruzie over maken!’ sust Anne-Marie de Mulder, en ze trekt Anne-Marie de Clerck aan de mouw, om haar van die ambrasmakers weg te krijgen, BOON 1975, 60. Ook o.a.: CLAES 1933, 268. WALSCHAP 1976, 143.

Gerelateerde zoekopdrachten