Wat is de betekenis van alvorens?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Alvorens

I. bw. van tijd, vooraf, eerst: hij ging heen, na alvorens de deur goed gesloten te hebben; — II. ondersch. voegw., voordat, aleer : gij moet u goed voorbereiden, alvorens gij dit gewichtig werk aanvaardt, of: alvorens dit werk te aanvaarden.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

alvorens

alvorens - Voegwoord 1. luidt een handeling in die in de tijd voorafgaat aan die van de hoofdzin Alvorens hij te bed ging, dronk hij eerst nog een kop rooibosthee. Alvorens B te doen, deed hij eerste A. Woordherkomst samenstelling van...

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

alvorens

alvorens - voegwoord uitspraak: al-vo-rens 1. eerder dan ♢ alvorens u het pak opent, moet u goed schudden Voegwoord: al-vo-rens Synoniemen voor, vooraleer, voordat Tegenstellingen na

2025-07-24
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

alvorens

voor, voordat Het heeft een kwartier geduurd alvorens ik weer een actie kon opzetten. Niettemin hadden we de drie punten moeten pakken. (dagblad) In Nederland wordt het woord in dezelfde betekenis gebruikt, maar het komt daar alleen voor in formele schrijftaal. Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 7 Vlaamsheid: 1

2025-07-24
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

alvorens

voordat.

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

alvorens

voor, voordat, eers.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

alvorens

1. bw.: kom alvorens bij mij, te voren; 2 vgw.: denk, alvorens gij spreekt, voordat.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

alvorens

(al'vo:rəns) 1. bw. te voren, vooraf: na dat te hebben gedaan. 2. vgw. vóórdat: denk ~ gij spreekt.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ALVORENS

bw. (van tijd): hij ging heen, na alvorens de deur goed gesloten te hebben, eerst, te voren, vooraf; — voegw. gij moet u goed voorbereiden, alvorens gij dit gewichtig werk aanvaardt, (voorz.) alvorens dit werk te aanvaarden), voordat, eer, aleer.