Aise, aisé
I. 1. gemak; 2. blijdschap, vreugde; aises, gemakken des levens; aimer ses aises, van zijn gemak houden; à l’aise, op zijn gemak, gemakkelijk; welgesteld, in goede doen; à votre aise, zoals ge wilt (geneer u niet); être à son aise, op zijn gemak zijn; zich prettig voelen; in goede doen zijn; vous en parlez à...