Afscheppen
(schepte af, heeft afgeschept), 1. met een lepel, schop of dergelijk werktuig opnemen en verwijderen : de room van de melk, het vet van de ketel afscheppen, ook fig. voor : het beste wegnemen, met de grootste verdiensten gaan strijken ; 2. scheppend geheel langsgaan: een sloot af scheppen.