Wat is de betekenis van afloper?

m. (-s), (mol.) de houten strijker bij de stenen, die het gemalen zaad (in een oliemolen) van de legger doet aflopen.

1) (1998) (wielr.) langzaam leeglopende band. • Maar tussen hemel en hel lag gisteren een luizig zuchtje wind dat zich langzaam maar zeker een weg zocht door een miniscuul gaatje in een simpel stuk rubber. In wieler-termen een ’afloper’, in de volksmond een lekke band. (Leeuwarder Courant, 12/10/1998) • Maar op het geniepige...

Afloper - langzaam leeglopende band. Ik leg uit dat ik een afloper had maar desondanks prijs heb gereden. - Tim Krabbé, 43 Wielerverhalen (1984) ​

afloper: bandje of tube dat/die langzaam leegloopt, waardoor het kan gebeuren dat een renner met een 'afloper' net de meet haalt.

Langzaam leeglopende band. Zie ook afgaan. Maar tussen hemel en hel lag gisteren een luizig zuchtje wind dat zich langzaam maar zeker een weg zocht door een minuscuul gaatje in een simpel stuk rubber. In wielertermen een ‘afloper’, in de volksmond een lekke band. (Leeuwarder Courant, 12/10/1998) Alle ‘ongelukken’ die een veldrijder kunnen overkome...

(de; -s) - langzaam leeglopende band door een miniscuul klein gaatje, bv. vanwege een poreus bandgedeelte of een steentje in de band. • Even later raak ik met mijn velg de grond. Aha, lekke band! Daarom reed ik niet goed. Ik steek mijn hand op om te waarschuwen, stuur opzij, het peloton gaat me voorbij. (...) Ik bonk een paar maal op het zadel neer...

In verfmolens, verzamelbak waarin vermalen goed bijeen werd gestreken.