Wat is de betekenis van Afjapen?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afjapen

(jaapte af, heeft afgejaapt), (inz. een lichaamsdeel) met één jaap, met één forse snede afsnijden : hij heeft zich de vinger af gejaapt.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afjapen

jaapte af, heeft afgejaapt; met één forse snede of jaap afsnijden; iem. een oor afjapen.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afjapen

('af) (jaapte af, heeft afgejaapt) met een forse snede afsnijden : hij heeft zich de vinger af gejaapt.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Afjapen

af'japen (jaapte af, heeft afgejaapt), (m.n. een lichaamsdeel) met één jaap, met één forse snede afsnijden: hij heeft zich de vinger afgejaapt.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afjapen

AFJAPEN, (jaapte af, heeft afgejaapt), (een lichaamsdeel) met één jaap, met ééne forsche snede afsnijden : hij heeft zich den vinger afgejaapt.

Gerelateerde zoekopdrachten