achteringang
(1980) (euf.) anus (meestal om te penetreren). Syn.: achterdeur*; artiesteningang*. • ‘Laten we zacht zijn voor elkander, kinderen, siste het uit een van zijn met lachrimpeltjes omgeven openingen, laten we zacht zijn voor elkaar en vanonder zijn soepjurk toverde hij als een grootmoeder uit haar snoeptrommel een zetpil tevoorschijn, o zo...