Absetzen
afzetten; in mindering brengen; pauzeren; een nieuwe alinea beginnen; es wird etwas absetzen, er zal wat loskomen (slaag, standje, onweer enz.); es wird Hiebe absetzen, er zullen slagen vallen; trinken ohne abzusetzen, in één teug uitdrinken; Waren absetzen, goederen verkopen; vom Haushaltsplan absetzen, van de begroting afvoeren.