aboeng
(1974) (ook: abun) (< Sur.) goed, ok, in orde. Vgl. boeng*. • Ozo?, is je man no? Wel aboeng vrouw! Ik ga nu weg, en ik zal me enige tijd terugtrekken. (Vrije Stem: onafhankelijk weekblad voor Suriname, 10/09/1974) • Maar aboeng, vrouw, zei moeder Martha terwijl ze opstond om naar huis te gaan, wan Gado dé I. Laten we kijken w...