Abîmer
I. in een afgrond werpen; vernietigen, te gronde richten; bederven, beschadigen, schenden; havenen; kapot maken; fig. knauwen; abîmer qn., iemand uitmaken voor ai wat lelijk is; se faire abîmer, toegetakeld worden; op zijn kop krijgen; abîmé dans, verdiept in, verzonken in; abîmé de dettes, tot over de oren in...