Abbrechen
afbreken; afplukken; slopen; alle Brücken hinter sich abbrechen, de schepen achter zich verbranden; einer Sache die Spitze abbrechen, iets ongevaarlijk maken; einem etwas am Lohn abbrechen, iemand op zijn loon korten; sich etwas am Munde abbrechen, iets uit zijn mond sparen.