Aanschijn
o., (edeler en dichterlijker dan) aangezicht, gelaat; — in het zweet uws aanschijns (Gen. 3 : 19), onder zware arbeid; — (dicht.) in (voor) het aanschijn van, in aanwezigheid, de onmiddellijke nabijheid van.
Van Dale Uitgevers (1950)
o., (edeler en dichterlijker dan) aangezicht, gelaat; — in het zweet uws aanschijns (Gen. 3 : 19), onder zware arbeid; — (dicht.) in (voor) het aanschijn van, in aanwezigheid, de onmiddellijke nabijheid van.
Wiktionary (2019)
aanschijn - Zelfstandignaamwoord 1. uiterlijk, aangezicht Woordherkomst Naamwoord van handeling aanschijnen
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
o. (1 uiterlijk voorkomen, uiterlijk; 2 aangezicht); 1 hel - der aarde na de zondvloed; 2 in het zweet uws -s (Bijbel); in het - van de dood liegt men niet (woorden van Oldenbarneveldt op het schavot), onmiddellijke nabijheid.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
godsvrucht tot het H., liet H. Aanschijn is van ouds in de kerk vereerd. Op het laatst der vorige eeuw werd deze godsvrucht bijzonder verspreid. Men denke o.a. aan de H. Teresia van het Kindje Jesus en het H. Aanschijn. In 1884 werd te Tours door de Carmelites Maria van den H. Petrus en den advocaat L. Dupont een Broederschap van het H. A a n s c...
Jozef Verschueren (1930)
('a:n) o. I. 1. [Metn. van Veroud. aanschijnen, in het oog vallen] Eig. wijze waarop iemand of iets in het oog valt, uiterlijk voorkomen : het der aarde. 2. Metn. onmiddellijke nabijheid : in het des doods. II. [Metn. van Veroud. aanschijnen, aanzien] Dicht. lichaamsdeel met de ogen die aanzien, aangezicht : voor Gods -; van tot -. zie: zwe...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
aan'schijn, o., 1. (dichterlijker dan) aangezicht, gelaat; in het zweet uws aanschijns (Gen.3,19), onder harde arbeid; 2. (dicht.) in (voor) het — van, in aanwezigheid, de onmiddellijke nabijheid van: in het — van de dood liegt men niet.
Instituut voor de Nederlandse taal
aanschijn zn. 'gezicht; tegenwoordigheid' categorie: geleed woord Onl. antsceini 'gezicht' [10e eeuw; W.Ps.] (met andere ablaut), ook in de combinatie an antsceine godis 'in tegenwoordigheid van god'; mnl. anschijn, anschin 'aangezicht' [1265-70; CG II, Lut.K], anschiin [ca. 1300; Claes...
J.H. van Dale (1898)
Aanschijn - o., uiterlijk voorkomen; blik, aanblik; (dicht.) in (voor) het aanschijn van, in onmiddellijke nabijheid van: (edeler en dichterlijker dan) aangezicht, gelaat: - in het zweet uws aanschijns, onder zwaren arbeid.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: