Wat is de betekenis van aanschijn?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanschijn

o., (edeler en dichterlijker dan) aangezicht, gelaat; — in het zweet uws aanschijns (Gen. 3 : 19), onder zware arbeid; — (dicht.) in (voor) het aanschijn van, in aanwezigheid, de onmiddellijke nabijheid van.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanschijn

aanschijn - Zelfstandignaamwoord 1. uiterlijk, aangezicht Woordherkomst Naamwoord van handeling aanschijnen

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanschijn

o. (1 uiterlijk voorkomen, uiterlijk; 2 aangezicht); 1 hel - der aarde na de zondvloed; 2 in het zweet uws -s (Bijbel); in het - van de dood liegt men niet (woorden van Oldenbarneveldt op het schavot), onmiddellijke nabijheid.

2025-07-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Aanschijn

godsvrucht tot het H., liet H. Aanschijn is van ouds in de kerk vereerd. Op het laatst der vorige eeuw werd deze godsvrucht bijzonder verspreid. Men denke o.a. aan de H. Teresia van het Kindje Jesus en het H. Aanschijn. In 1884 werd te Tours door de Carmelites Maria van den H. Petrus en den advocaat L. Dupont een Broederschap van het H. A a n s c...

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanschijn

('a:n) o. I. 1. [Metn. van Veroud. aanschijnen, in het oog vallen] Eig. wijze waarop iemand of iets in het oog valt, uiterlijk voorkomen : het der aarde. 2. Metn. onmiddellijke nabijheid : in het des doods. II. [Metn. van Veroud. aanschijnen, aanzien] Dicht. lichaamsdeel met de ogen die aanzien, aangezicht : voor Gods -; van tot -. zie: zwe...

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanschijn

aan'schijn, o., 1. (dichterlijker dan) aangezicht, gelaat; in het zweet uws aanschijns (Gen.3,19), onder harde arbeid; 2. (dicht.) in (voor) het — van, in aanwezigheid, de onmiddellijke nabijheid van: in het — van de dood liegt men niet.

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

aanschijn

aanschijn zn. 'gezicht; tegenwoordigheid' categorie: geleed woord Onl. antsceini 'gezicht' [10e eeuw; W.Ps.] (met andere ablaut), ook in de combinatie an antsceine godis 'in tegenwoordigheid van god'; mnl. anschijn, anschin 'aangezicht' [1265-70; CG II, Lut.K], anschiin [ca. 1300; Claes...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aanschijn

Aanschijn - o., uiterlijk voorkomen; blik, aanblik; (dicht.) in (voor) het aanschijn van, in onmiddellijke nabijheid van: (edeler en dichterlijker dan) aangezicht, gelaat: - in het zweet uws aanschijns, onder zwaren arbeid.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Aanschijn

zie Aangezicht.