Elke balletstap wordt systematisch aangeleerd, van de eenvoudigste vorm tot de echte dansbeweging. Daarom moet een balletles ook in die zin opgevat zijn.
Een les verloopt van oefeningen aan de barre en in het milieu, naar adagio en allegro. Beginnelingen doen enkel eenvoudige oefeningen, zonder variatie. Daarna worden gemakkelijke combinaties aangeleerd, eerst aan de barre, later in het milieu. Vervolgens wordt begonnen met de studie van de basishoudingen van het ballet, arabesques en attitudes. Verder last men eenvoudige adagio-oefeningen in om de balance te ontwikkelen. De bewegingen worden complexer als armposities en port de bras worden aangeleerd.
Zo gaat men stilaan over naar het meer ingewikkelde adagio. Ten slotte worden de sprongen aangeleerd. Het allegro is van vitaal belang voor de dans. Alle elementen van een balletles dienen met de grootste zorg aangeleerd te worden. Samen vormen zij de uiteindelijke dans. Wanneer men tijdens de les een onderdeel verwaarloost, zal de danser nooit zijn volledig rendement bereiken.Van het eerste jaar studie tot het einde van de danscarrière bestaat de dagelijkse les uit dezelfde basisstappen. De les begint met pliés in de vijf posities, om de spieren op te warmen. Dan volgt battement tendu, waarbij het en dehors geoefend wordt en de spieren gesterkt worden. De les wordt voortgezet met ronds de jambe par terre, battements fondus, battements frappés, ronds de jambe en l’air, petits battements en battements battus, développés, grand battements jetés. Al deze oefeningen ontwikkelen ten volle de spieren. Barre-oefeningen worden steeds met de rechter- en met de linkervoet ingeoefend.
Al deze bewegingen kunnen uitgewerkt worden naargelang het niveau van de dansers. In de laagste jaren wordt eentonigheid vermeden door een wisselend tempo. Op die manier zal ook de muzikaliteit van de leerling ontwikkeld worden. De leraar moet er absoluut zeker van zijn dat de leerling de beweging in haar eenvoudigste vorm begrepen heeft en correct kan uitvoeren. Pas daarna mag de oefening ingewikkelder worden. In de hoogste jaren voert men de oefeningen aan de barre in een sneller tempo uit.
De oefeningen in het milieu bestaan uit dezelfde passen als aan de barre. Men begint met petit adagio waarin pliés, port de bras, développés en tendus worden gecombineerd. Daarna volgt grand adagio met pliés, arabesques, attitudes en alle soorten van pirouetten. Hierin worden de principes van croisé, effacé en écarté eigen ge-
maakt. Het allegro bestaat eerst uit lage en eenvoudige sprongen (temps levé, changements des pieds, échappés, glissades, petits assemblés), later uit grote sprongen (sissonnes, sauts de basque, pas de ciseaux, cabrioles, jetés). Voor de meisjes volgt aan het einde van de les het pointewerk en voor de jongens volgen de speciale pirouetten.
Het welslagen van een balletles hangt mee af van de ervarenheid van de lesgever. De leraar moet bij het onderricht zijn individualiteit bewaren. Dit geldt ook voor de beroepsdansers. Zij weten het best hoe hun spieren reageren op bepaalde bewegingen en kunnen zelf de oefeningen kiezen b.v. bij de opwarming voor een optreden of een repetitie.
Balletlessen tijdens de warme zomermaanden zijn zeer nuttig: men moet geen tijd verliezen met opwarmen, de spieren zijn soepel en tot meer in staat. Zo haalt men uit elke inspanning meer nut.
Samenvattend moet een les beantwoorden aan de volgende doelstellingen :
- in de lagere graad, het aanleren van de basisoefeningen
- in de middengraad, kracht en sterkte doen toenemen
- in de hogere graad, het aanleren van de dans als kunst.