Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Stanleykraanvogel

betekenis & definitie

Ondanks het soms heel eenvoudige verenpak, zijn kraanvogels toch opvallend fraai. De stanley- of paradijskraan is er een voorbeeld van.

Het dier is getooid in verschillende in elkaar overvloeiende tinten blauwgrijs, eindigende in zware vleugeltoppen die als een staart afhangen, tot bijna op de grond. Maar meer nog dan dit prachtige grijs is het zijn sierlijke vorm die de aandacht trekt, zijn ranke gestalte, zich elegant op de lange poten voortbewegend. De stanleykraanvogels zijn bewoners van het zuidelijke deel van Afrika, waar ze zich, meer dan andere kraanvogels, op droge grasgrond ophouden, gewoonlijk in paren. De nacht brengen ze echter bij voorkeur dicht bij water door. Ook schijnen ze soms in diep water te zwemmen; men heeft ze althans verscheidene malen ver van de oever in een meer aangetroffen. De mannetjes lijken een bijzonder grote kop te hebben – inderdaad lijken, want het lichaamsdeel is niet massief maar krijgt het forse aanzien door een groot aantal heel luchtig over elkaar liggende korte sierveren. Voelt het dier zich bedreigd dan gaat het de vijand met gedraaide kop tegemoet, de veren nog wat meer opgezet zodat het er veel imposanter uitziet dan het in werkelijkheid is. Ze laten het niet alleen bij dreigen met het bolle achterhoofd. Als het nodig is, kunnen ze heel onvriendelijk zijn en er fiks op los hakken met hun lange, scherpe snavel. Wanneer ze in Artis tegen hun verzorgers en voor hun verblijf staande bezoekers nijdiger doen dan normaal – erg aanhankelijk zijn ze nooit – en keer op keer met dreigend achterhoofd of priemende snavel komen toestormen, weet men ‘dat het weer zover is’.

Het extra agressieve gedrag is namelijk de voorbode van nestbouw en eieren leggen. Argwanend benen ze in het perk rond, spiedend naar ieder die naar hun zin te dicht in de buurt komt. Tevoren accepteerden ze de aanwezigheid van de mensen; de ervaring heeft hun geleerd dat het hek een veilige afsluiting is van het territorium. In de vrije natuur is het woongebied van de vogels natuurlijk veel groter. Dat ze het in gevangenschap met minder ruimte moeten doen, deert ze niet mits ze zich voldoende ver voor eventuele gevaren kunnen terugtrekken. In de broedtijd wordt het anders.

Dan is het geen kwestie meer van zich aan bedreigingen onttrekken, maar houden ze actief de indringers zo ver mogelijk uit de buurt. Die ‘buurt’ omvat in de dierentuin ook het terrein achter het hek. Woedend gaan ze er op af, nu niet beseffend dat het hek hun in alle opzichten veiligheid verschaft. Zo hevig kan vooral het mannetje aanvallen dat hij de lange snavel diep in de mazen van het gaas steekt waardoor de huid aan de snavelbasis soms tot bloedens wordt verwond. Zodra de vogels aanstalten maken om te gaan nestelen, wordt een extra hek geplaatst dat de bezoekers een meter verder van het gaas verwijderd houdt. Het is overigens niet onmogelijk dat die agressieve verdediging van het broedterrein een onderdeel is van het baltsritueel en meehelpt, de vogels in de voor de paring vereiste stemming te brengen.

Het zou best kunnen dat er helemaal niet werd gebroed als er tevoren door het mannetje niets te verjagen of te ruziën viel. Met andere kraanvogels heeft men dat in Artis enkele malen ervaren.

Wanneer de prachtige kraanvogeldansen achter de rug zijn, is het maken van het nest een werkje van niets. Wat takjes en twijgjes bij elkaar op de grond en de zaak is gereed. In Artis is het vrij geregeld te aanschouwen. De vogels beginnen het zomaar ergens in het perk te maken, maar al gauw komen ze tot de ontdekking – ieder jaar weer – dat het beter een beetje verder van het publiek kan liggen. En dus verhuist het naar een andere plaats. Ook als de eieren eenmaal zijn gelegd, blijven de vogels vaak aan de takjes prutsen, zodat nest en inhoud na verloop van tijd op een andere plek liggen dan in het begin.

Dat gaat min of meer vanzelf. Bij het keren van de eieren, een karweitje dat regelmatig door de vogels wordt verricht en dat noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling van de inhoud, rollen ze deze af en toe een beetje verder van de publiekkant af. Takjes en strootjes worden er weer netjes omheen geschikt – en het nest is een centimeter of tien verhuisd. Toen de verzorgers eens na een paar dagen van hevige regen besloten de broedplaats onder een afdakje te schuiven, bleek dat niet meer nodig te zijn. De vogels waren al uit eigen beweging verhuisd, keurig onder de bedoelde luifel, wat waarschijnlijk wel puur toeval zal zijn geweest.

Beide vogels broeden om beurten, het wijfje doorgaans iets langer dan de man die het drukker heeft met de beveiliging van het territorium. De jongen worden ook door beide ouders gevoerd, aanvankelijk uitsluitend met insekten. In de dierentuin wordt daarin voorzien door de vogels gekweekte insekten als meelwormen en dergelijke te geven en bovendien in hun perk een stuk vlees op te hangen waarop het al spoedig wemelt van vliegemaden.

Totale lengte 100-110 cm.

Effen blauwgrijs, iets lichter aan de kop. Zwarte vleugeluiteinden die als staart afhangen.

Voedsel: Zaden en andere plantenkost; insekten, reptielen; soms vis.

Eenvoudig takkennest, soms kuiltje in grond. Gewoonlijk 2 eieren; door beide ouders in ong. 32 d. uitgebroed. Jongen groeien zeer snel.

Gedragen zich, indien tijdens nestelen bedreigd, als gewond dier en leiden aldus aandacht van aanvaller van nest af. Pogen dan ‘mank en met lamme vleugel’ in water te komen, waar veel wordt rondgesparteld. Kunnen meer dan 30 jaar worden.

Zie ook kraanvogelachtigen.

Paradise Crane, Stanley Crane • Paradieskranich • Grue de Stanley

Anthropoides paradisea (Tetrapteryx p.).

< >