kringspel.
kinderspel waarbij de deelnemers met de ogen dicht in een kring op de grond zitten en een lied zingen, terwijl een van hen achter hen langs loopt met een zakdoek; bij het beëindigen van het lied, legt deze de zakdoek achter een kind en rent weg; de deelnemer achter wie de zakdoek ligt, moet proberen de legger van de zakdoek te tikken voordat deze op de vrijgekomen plaats in de kring is kunnen gaan zitten.
Voorbeelden:
Hij haalt een grote witte zakdoek uit de zwarte pofbroek, zwaait ermee boven zijn hoofd en er wordt een cirkel om hem heen gevormd. Zakdoekje leggen is een sierlijke dans als hij naar de zakdoek grist. Ik laat de zakdoek achter hem vallen, hij haalt me makkelijk in, tikt me op de schouder en even gaat het samen hand in hand om de cirkel heen, dan sluipt hij achter iemand anders aan.
Kristien Hemmerechts, Alle verhalen, 2001
De juf vertelde dat we in een kring moesten staan en legde uit wat de bedoeling was. Ja hoor, "zakdoekje leggen niemand zeggen" - daar moesten we bij zingen, doe dat maar eens met kauwgom in de mond. Van schrik heb ik die kauwgom ingeslikt en nu was de ramp compleet.
Mies Prinsen, Kauwgom; In de rioolbuizen; Mooi blik; Het gevallen ei; Bokma; Kaasheer; Leverworst, 2000-2001
